Stamboom INTRO pagina 3
In de eerste negentien maanden na de aankomst van de Lalla Rookh overleden 797 van de 3833 immigranten
door de slechte leef en werkomstandigheden. De Britse overheid besloot daarom in 1875 de werving van arbeidskrachten
voor Suriname op te schorten. Na de Nederlandse toezegging dat de levensomstandigheden van de contractarbeiders zouden
worden verbeterd, mocht de werving in 1878 worden hervat. Maar er bleven zich misstanden voordoen, die verschillende
malen tot opstanden leidden, die vervolgens met veel geweld werden neergeslagen.
De opstand op plantage Mariënburg in 1902 was het ernstigst. De eerste aanleiding was een aangekondigde loonsverlaging
van 24 naar 15 cent per dag. Na een poging de menigte tot bedaren te brengen door de arbeiders toch 20 cent salaris te bieden,
werd directeur James Mavor belaagd en uiteindelijk in stukken gehakt. Vergelding bleef niet uit. De volgende dag schoot het
leger zeventien mensen dood en maakte talloze gewonden, van wie zeven het niet overleefden. De lijken werden als afschrikwekkend
voorbeeld langs de weg gelegd en collegacontractarbeiders werden speciaal uit hun huizen gehaald om deze te komen bekijken.
Aan het begin van de twintigste eeuw maakten de Hindoestanen, zoals ze nu worden genoemd, steeds zichtbaarder deel uit van de
Surinaamse samenleving. Tweederde van de Hindoestanen die op contractbasis naar Suriname waren gekomen, zo'n 23.000 mensen,
keerde niet terug. Sommigen gingen een nieuw vijfjarig contract aan, bijvoorbeeld om schulden bij hun werkgever af te lossen,
maar ook om het recht op gratis terugkeer naar hun land van herkomst niet te verspelen. Anderen vestigden zich als zelfstandig
boer.